“Zeker als rugbyspeler vlogen de broden er vroeger door zonder dat ze me energie gaven”, vertelt hij. “Toen ik voor het eerst zuurdesembrood at, ging er een heel nieuwe wereld voor me open. Aangezien je het niet zo vaak vindt, begon ik zelf te bakken. In de leraarskamer at ik mijn eigen brood. Omdat zuurdesembrood nogal een specifieke geur heeft, vroegen mijn collega’s wat ik in mijn brooddoos had zitten. Voor ik het goed en wel besefte, bakte ik op woensdag een tiental broden.”
Zuurdesembakkers hebben de gewoonte om op een duurzame manier met hun grondstoffen om te springen. “Voor ons zijn belangrijke vragen: waar komen de granen vandaag, hoe worden ze geteeld?” licht hij toe. “Van in het begin werk ik met meel van Molens Vanden Bempt uit Sint-Joris-Weert. Die malen vooral graan van boeren uit het Hageland. Dat bedrijf is kleinschalig, maar professioneel genoeg. Daarnaast startte ook een vriend-rugbyspeler met het telen van graan op een paar kilometer afstand in Attenhoven. Ondertussen is een derde van de granen die ik gebruik van bij hem afkomstig.”
Soms stappen er vroegere klasgenoten van hem de zaak binnen. “Dan komen ze nog eens goeiedag zeggen”, lacht hij. “Soms vraagt een mama ook: mijn zoon zegt dat jij nog les hebt gegeven aan hem, maar dat kan toch niet. Dan moet ik het hele verhaal doen. En de naam Brut? Vroeger zeiden we op de rugby altijd: we gaan brut doen en de beste champagne is ook een brut.”
Onder de naam Water en Brood gaat Philippe, samen met enkele vrienden, nog een stap verder en kookt hij maandelijks voor de liefhebbers een streekmenu in elkaar.